* * *

Groots concept - geen grootschalige toepassing 

Waarom wordt cradle to cradle, ondanks dat het een fantastisch concept is, niet grootschalig toegepast in de bouw?

 

Het is 12 januari 2012, half drie ‘s middags. In Bergschenhoek, een dorp langs de dijk van de rivier de Rotte, wordt de eerste van twintig heipalen in de grond geslagen. Het is het begin van een gebouw dat bekend wordt als de eerste woning van Nederland die grotendeels voldoet aan cradle to cradle principes.
Het woonhuis met de toepasselijke naam ‘Recht op Wind’ is ontworpen door XXarchitecten en Arconiko Architecten in samenwerking met Jouke Post, voormalig docent Bouwtechnisch Ontwerpen aan de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit te Eindhoven en tevens opdrachtgever. Posts cradle to cradle woonhuis wordt gebouwd op een kavel naast het huis waar hij op dit moment woont.

Er is veel aandacht voor het eerste cradle to cradle woonhuis. Enerzijds is dit begrijpelijk. Het huis is een noviteit en er is in Nederland heel vaak aandacht voor noviteiten. Anderzijds is alle aandacht vreemd. Waarom zouden we aandacht schenken aan iets wat normaal zou moeten zijn? Zou niet elke woning, elk gebouw, volgens cradle to cradle principes gebouwd moeten worden?
Blijkbaar verschillen daar de meningen over. Er zijn maar een paar voorbeelden van gebouwen waarin het cradle to cradle concept is toegepast. Behalve het woonhuis ‘Recht op wind’ van Jouke Post, kunnen ook het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) in Wageningen, enkele kantoorpanden in Park 20/20 te Hoofddorp en Villa Flora in Venlo Greenpark gerekend worden tot de kleine schare van cradle to cradle gebouwen. En daar houdt het mee op; deze vier voorbeelden zijn gelijk de enige voorbeelden die Nederland kent. Waarom wordt cradle to cradle, ondanks dat het een fantastisch concept is, niet zoveel toegepast in de bouw?

Voordat deze vraag te beantwoorden is, dienen we eerst terug te gaan naar de basis. De aandacht voor het cradle to cradle concept in Nederland ontstond met de publicatie van het boek Cradle to cradle, afval = voedsel.
‘Stel je voor dat iedere voetafdruk weer voedsel genereert of een leefomgeving is voor anderen,’ stelt de scheikundige Michael Braungart (2007) op de eerste pagina van het boek dat hij samen met architect William McDonough schreef.
Voor de bouw betekent dit dat elk gebouw een bijdrage moet leveren aan zijn omgeving. Gebouwen mogen geen gebruik maken van oneindige bronnen maar moeten helemaal in hun eigen energie kunnen voorzien door het gebruik van wind-, waterkracht-  en zonne-energie. Gebouwen mogen niet gematerialiseerd worden met stoffen waarvan men weet of vermoedt dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, maar moeten een gezonde leefomgeving voor de mens creëren en waarborgen. En de bouw van gebouwen mag geen nutteloos afval opleveren.
Om dit te kunnen bereiken moet volgens Braungart en McDonough (2007) het productiesysteem wereldwijd op de schop. Het eco-efficiency systeem, dat tegenwoordig in de meeste bedrijven gehanteerd wordt, is niet de oplossing. Dit systeem streeft vaak naar het optimaliseren van de producten en productieprocessen die we hebben. Maar Braungart en McDonough (2007) vragen zich af waarom we ‘slechte’ producten en ‘slechte’ productiemethoden zouden optimaliseren terwijl we ook ‘goede’ producten en ‘goede’ productiemethoden zouden kunnen ontwerpen. Producten moeten zo geproduceerd worden dat het productieproces een bijdrage levert aan flora en fauna, het product zelf een bijdrage levert aan de gezondheid van de mens en het product aan het einde van zijn levensduur weer kan worden toegevoegd aan de technische of de biologische kringloop.
‘In extreme termen betekent dit dat een product alleen cradle to cradle is als het helemaal opnieuw te gebruiken is, dat het geen enkele vorm van afval produceert; dat het tegelijkertijd scherp geprijsd en winstgevend is, zonder dat het is geproduceerd met behulp van oneerlijke bedoelingen zoals goedkope arbeid of een bepaalde vorm van slavernij. Als één van deze criteria niet ingevuld wordt, kan een ontwerp strikt genomen niet worden gekwalificeerd als cradle to cradle.’ (Voorthuis & Gijbels, 2010, p. 374)

Critici zetten vraagtekens bij het cradle to cradle concept. Zijn de duurzaamheidsconcepten die we momenteel hanteren, zoals zero-energy en eco-efficiency niet goed genoeg? Het antwoord is nee.
In tegenstelling tot andere duurzaamheidssystemen zorgt cradle to cradle ervoor dat we op dezelfde voet verder kunnen leven. Andere duurzaamheidsconcepten beperken ons; we moeten minder energie gebruiken en minder afval produceren. Braungart en McDonough (2007) stellen dat we met cradle to cradle zelfs meer energie kunnen gaan gebruiken, mits we maar de goede energiebronnen aanspreken.
Voorthuis en Gijbels (2010) stellen dat cradle to cradle eerlijk is met betrekking tot consumptie. ‘In feite bevordert het consumptie juist op een positieve manier; het beperkt ons alleen met betrekking tot het ontwerp en productieproces van producten voor consumptie. Het vraagt van ons dat we onszelf zien als onderdeel van een groter geheel waar we comfortabel inpassen zolang we het goede doen.’ (Voorthuis & Gijbels, 2010, p. 376)

Dit brengt ons weer terug bij de centrale vraag. Het lijkt erop dat iedereen het er – bewust of onbewust – over eens is dat cradle to cradle een geweldig concept is. Welke architect wil er nou niet dat zijn ontwerp een bijdrage levert aan de wereld? Welke bewoner wil er nou niet een heleboel energie gebruiken om een positieve invloed te hebben op de leefomgeving? Juist, geen enkele. En toch bestaat er op dit moment maar één cradle to cradle woonhuis in Nederland. Hoe kan dat? Waarom wordt dit concept niet grootschalig toegepast in de bouw?

De grootste oorzaak van het niet toepassen van cradle to cradle is dat niets ons nog lijkt te alarmeren. Het kappen van een Braziliaans bos ter grootte van tien voetbalvelden ten behoeve van het maken van tropisch hardhouten kozijnen alarmeert ons niet. De zoveelste overstroming in een land als Bangladesh ten gevolge van de opwarming van de aarde alarmeert ons ook niet. Het duizendste verhaal over kinderarbeid ten behoeve van technologie die in westerse landen gebruikt wordt, schokt de wereld alarmeert ons allerminst.
Het lijkt erop dat de ellende van de wereld niet verder doordringt dan het tv-toestel waarop wel degelijk alarmerende beelden te zien zijn. We leven in onze eigen weelde zonder te beseffen dat een stapje terug door onszelf wel eens de oplossing zou kunnen zijn.
Volgens Braungart en McDonough (2007) houden we onbewust de ouderwetse, negentiende-eeuwse manier van denken in stand. Uitgaan van achterhaalde en onintelligente denkbeelden leidt tot een achteloze omgang met onze gezondheid en de aarde. Maar: ‘Net zo min als het de bedoeling was van de industriëlen, ingenieurs, ontwerpers en projectontwikkelaars uit het verleden om al die vernietigende gevolgen te veroorzaken, is het zeker niet de bedoeling van degenen die deze paradigma’s in stand te houden om de wereld schade te berokkenen.’ (Braungart & McDonough, 2007, p. 56)
Desondanks gebeurt het nog steeds. De intentie kan dan wel goed zijn, de consequenties zijn dat zeker niet. Iedereen weet dat, maar niemand grijpt in.

Het feit dat niets ons nog alarmeert is volgens sommigen de reden dat een denkomslag in architecten-  en producentenland onmogelijk is. Producenten en adviseurs moeten buiten de bekende kaders gaan denken. Dit kost tijd en geld. En dat zijn precies de twee redenen waarom bouwend Nederland liever vasthoud aan traditionele, ongezonde en niet-milieuvriendelijke principes.
‘Zolang architecten en ontwikkelaars onbekend blijven met zo’n dwingende theorie als cradle to cradle, zullen onze goede bedoelingen ten aanzien van het milieu en de ontwikkeling van een cultuur van duurzame architectuur nergens toe leiden: Minder slecht, wat de ethos is van het huidige denken ten aanzien van duurzaamheid, is niet per definitie goed.’ (Voorthuis & Gijbels, 2010, 372)
Maar hoe groot is de denkomslag die gemaakt moet worden eigenlijk? Vaak zijn het de architecten zelf die in de gezondste en milieuvriendelijkste huizen wonen. Dat klinkt hypocriet.
In één van de theorieën van Immanuel Kant (1999, in Voorthuis en Gijbels, 2010) wordt dit belicht met het Categorisch Imperatief: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.’ (Kant, 1999, in Voorthuis en Gijbels, 2010, p. 378)
Het is een eeuwenoude theorie en toch is dat de enige denkomslag die gemaakt moet worden.

De grootste critici van cradle to cradle maken misschien wel de grootste denkfout. Deze mensen denken vaak dat cradle to cradle het zoveelste duurzaamheidsconcept op rij is. En wat voegt het toe? Voornamelijk reductie, zoals alle duurzaamheidsconcepten. Dat is nog wel het minst waar. Het niet toepassen van cradle to cradle omdat we al zoveel duurzaamheidsconcepten hebben, is een ongeldige reden.
In tegenstelling tot andere concepten gaat Cradle to cradle helemaal niet over reductie. Cradle to cradle beschrijft juist een wereld waarin we zoveel kunnen consumeren als we willen en waarin afval niet meer bestaat. We kunnen overmatig veel energie gebruiken en overmatig veel afval produceren want de energie die we gebruiken is oneindig en het afval draagt bij aan onze leefomgeving.
Alle andere duurzaamheidsconcepten beperken ons. We moeten minder energie gebruiken en minder afval produceren. Dus wat voegt cradle to cradle toe? Voornamelijk het voortbestaan van een leefstijl waarin energiegebruik en afvalproductie een continue factor zijn.

Een minpunt van cradle to cradle is dat het tot op heden onmogelijk is gebleken om een gebouw volledig cradle to cradle te bouwen. Er zijn vaak onvoldoende gecertificeerde bouwmaterialen voorhanden. Bovendien staat cradle to cradle nog maar in de kinderschoenen en is er zeker nog een stuk meer ervaring in de praktijk nodig om het concept naar nieuwe inzichten en innovaties te ontwikkelen. De woning in Bergschenhoek beantwoordt ook niet volledig aan het concept van cradle to cradle. Maar is dat een reden om het huis niet te bouwen? Voor Jouke Post in elk geval niet maar daarin is hij wel de één van de weinigen.
Voorthuis en Gijbels (2010, p. 380) stellen dat ‘het nog lang zal duren voordat we cradle to cradle kunnen toepassen. Tot die tijd zullen we producten+ maken en zullen de productie hiervoor steeds uitbreiden om te kunnen voldoen aan de groei van de wereldbevolking.’
Is dat wel zo? Waarom kunnen we nu niet alvast beginnen met het verbannen van producten+?

Dat er voor cradle to cradle nieuwe bouwmaterialen nodig zijn, blijkt uit de bouw van het woonhuis in Bergschenhoek. De woning is voor 89% cradle to cradle. Voor de andere 11% waren geen cradle to cradle materialen voorhanden of boden niet-gecertificeerde materialen ook een goede oplossing.
De certificering van producten is duur. Vaak willen fabrikanten hun producten niet laten certificeren omdat dit de prijs van hun product opdrijft en daarmee hun concurrentiepositie verslechtert. Het feit dat er weinig gecertificeerde producten voorhanden zijn, is echter geen reden om niet cradle to cradle te bouwen. Er zijn genoeg niet-gecertificeerde producten die wel voldoen aan cradle to cradle principes. Alleen het zoeken naar deze producten kan een extra moeilijkheidsgraad aan het ontwerp geven. Het niet grootschalig volgens cradle to cradle principes bouwen ligt dus niet per se aan het gebrek aan materiaal, maar eerder aan de gemakzuchtigheid en onwelwillendheid van architecten en adviseurs.

Dat het niet alleen afhangt van de attitude van architecten en adviseurs, blijkt uit een eeuwig terugkerende discussie. Dat is de discussie over geld. De meest gehoorde reden om niet cradle to cradle te bouwen, is omdat cradle to cradle bouwen duurder zou zijn. Dat klopt. Volgens Braungart en McDonough (2007) is een cradle to cradle gebouw ongeveer tien procent duurder dan een traditioneel gebouw. De bouwkosten van een traditionele koopwoning bedragen gemiddeld 144 duizend euro. Een cradle to cradle woning zou dan gemiddeld 158,4 duizend euro kosten. Dat is 14,4 duizend euro duurder dan een traditionele woning.
Mensen vergeten echter vaak dat er op de lange termijn een heleboel andere kosten te besparen zijn. Een gemiddeld huishouden betaalt per jaar ongeveer 2000 euro aan gas, water en elektriciteit. Een cradle to cradle woning gebruikt nauwelijks energie en is grotendeels zelfvoorzienend. De kosten voor gas, water en elektriciteit kunnen worden gereduceerd tot nul. Dat zou betekenen dat een bewoner iets meer dan zeven jaar in zijn woning moet wonen om de extra bouwkosten terug te verdienen. Daarna gaat de bewoner verdienende heen. En dan hebben we alleen nog maar gekeken naar gas, water en elektra. Waar doen we nog moeilijk over?
Niet alleen vanuit de bewoner biedt cradle to cradle kostenvoordelen, ook voor de aannemer en de producent is cradle to cradle uiteindelijk goedkoper. Cradle to cradle vraagt om een andere omgang met kosten. Bedrijven zullen meer op de lange termijn naar hun kosten moeten gaan kijken. Soms zijn zuivere, niet-toxische en herbruikbare grondstoffen duurder dan traditionele grondstoffen. Daar staat tegenover dat er minder grondstoffen nodig zijn om een hoogwaardig product te kunnen maken en dat de grondstoffen weer in dezelfde kwaliteit herbruikbaar zijn. Bij recycling van een product zijn dan geen nieuwe grondstoffen nodig. Vanaf dat moment gaat het bedrijf de voordelen zien. Het niet cradle to cradle bouwen vanwege de zogenaamde extra kosten is dus vrij kort door de bocht.

Natuurlijk hangen de kosten voor het bouwen van een cradle to cradle woning niet alleen af van bouwmaterialen. Vaak zijn er ook veel vergunningen nodig. Zo was er in de woning in Bergschenhoek een vergunning nodig voor waterzuiveringsinstallaties op eigen terrein. Vergunningen aanvragen kost vaak relatief veel tijd ten opzichte van de totale bouwtijd. En tijd is tegenwoordig nou eenmaal gelijk aan geld.
Dat is een enorme denkfout. De bouw van een cradle to cradle woning vereist een totaal andere planning dan de bouw van een traditionele woning. In een speciale cradle to cradle planning wordt niet alleen meer tijd uitgetrokken voor het aanvragen van vergunningen maar wordt ook minder tijd uitgetrokken voor andere dingen. We moeten natuurlijk geen cradle to cradle bouwwerken proberen te maken volgens een traditionele planning. Bij het reizen met een intercity tussen Den Bosch en Eindhoven ga je immers ook niet opzoeken hoelang de stoptrein erover doet.

Behalve een denkomslag bij architecten en een andere omgang met kosten, moet ook de maatschappij veranderen. Maar dat lijkt onmogelijk.
In Justice as fairness gaat John Rawls (1999, in Voorthuis & Gijbels, 2010) uit van twee maatschappelijke principes. Enerzijds moet een maatschappij voldoen aan het Principle of Liberty: ‘Each person in a just and fair society should be free to pursue their own good.’ (Rawls, 1999, in Voorthuis en Gijbels, 2010, p. 376)
Anderzijds moet een maatschappij voldoen aan het Difference Principle: ‘Any action to promote the good of the one person also promotes the good of the others.’ (Rawls, 1999, in Voorthuis en Gijbels, 2010, p. 376)
Het behoeft weinig uitleg dat de maatschappij van nu hier nauwelijks aan voldoet. Maar dat wil niet zeggen dat cradle to cradle niet grootschalig toegepast moet worden omdat de maatschappij hier nog niet aan toe is. De geschiedenis heeft bewezen dat een maatschappij altijd kan veranderen. Ooit vond men het idee dat vrouwen naar de stembus mochten ook belachelijk. Toch is het ingevoerd en inmiddels is het niet meer weg te denken uit ons systeem dat ook vrouwen hun mening ergens over mogen geven. Zo zal het ook gaan met een eerlijke en rechtvaardige maatschappij ten behoeve van cradle to cradle. Nu denken we allemaal dat dat niet bestaat maar over niet al te lange tijd is deze gedachte volledig geïmplementeerd in ons systeem.

Maar hoe zit het dan met de mensen die deze maatschappij vormen? Een vaak gehoord ‘nadeel’ van cradle to cradle is dat de gebouwen die volgens dit principe gebouwd worden, de X-factor missen. Mensen willen niet wonen in een duurzame maar blokkendoosachtige architectuur. Deze stelling is ooit door iemand geroepen en wordt sindsdien door iedereen overgenomen.
Jouke Post zal deze stelling hoe dan ook tegenspreken. De woning in Bergschenhoek is overladen met natuurlijk licht. Vanuit de opgetilde woonkamer is er een prachtig uitzicht over de rivier de Rotte. Het gebouw is een oase om in te wonen. Waarom zou zo’n gebouw de X-factor missen?

En dan is er nog het onderwijs. Het onderwijs speelt slecht in op duurzaamheidsconcepten. In de universitaire bacheloropleidingen is weinig aandacht voor duurzaamheid. Er worden meestal één of twee vakken gewijd aan duurzaamheidsconcepten waarin cradle to cradle hooguit een paar keer genoemd wordt.
In de universitaire masteropleidingen geven studenten vaak weinig voorkeur aan vakken met het onderwerp duurzaamheid. Ze worden vaak bestempeld als saai en de meeste studenten vinden dat ze er weinig tot niets van leren.
Het onderwijs moet beter inspelen op duurzaamheid en ervoor zorgen dat dit het ‘geitenwollensokken-karakter’ verliest. Als elke student alleen nog maar cradle to cradle gebouwen mag ontwerpen, is cradle to cradle in no time grootschalig geïmplementeerd.

Cradle to cradle is een fantastisch concept. Het concept doet een grote belofte aan de aarde en aan de mensheid, namelijk behoud en voortbestaan. Daarmee onderscheidt cradle to cradle zich van alle andere duurzaamheidsconcepten, welke vaak uitgaan van het vertragen van de consequenties die de slechte omgang van de aarde met zich meebrengt.
Toch wordt het concept maar weinig toegepast. De redenen hiervoor zijn legio en vaak afhankelijk van de attitude en financiële middelen van de betrokkenen. Echter is geen van deze redenen echt gegrond. Cradle to cradle vereist geen gigantische denkomslag, is niet duurder, is wel degelijk anders dan andere concepten, vraagt niet per se om ander materiaal, kost geen extra bouwtijd en hoeft niet te wachten tot de maatschappij en de mensheid klaar voor haar zijn. Cradle to cradle vraagt architecten en adviseurs hun gemakzucht opzij te zetten en het onderwijs te veranderen. En die twee dingen veranderen zijn een stuk gemakkelijker dan alle andere dingen waarvan men dacht dat dat gegronde redenen waren om cradle to cradle niet grootschalig toe te passen.
De tijd raakt op; er moet snel iets gebeuren. Het onderwijs moet op de schop en boven de deur van elk architectenbureau moet het Categorisch Imperatief van Immanuel Kant komen te hangen. En dan gaat het gebeuren. De cradle to cradle woningen zullen als paddenstoelen uit de grond schieten. Bergschenhoek krijgt de langverwachte ondersteuning. Eindelijk.

 

Voorthuis, J.C.T. & Gijbels, C.E.H. (2010). A Fair Accord: Cradle to Cradle as a Design Theory Measured against John Rawls’ Theory of Justice and Immanuel Kant’s Categorical Imperative. Sustainability, 2010 (2), 371-382.
Braungart, M. & McDonough, W. (2007). Cradle to cradle, afval = voedsel. Wilco, Amersfoort.

Trefwoorden

De lijst van tags is leeg.

 

Philosophy in Architecture 

Datum | Date
Nov 2012 

Locatie | Location
Eindhoven 

Opdrachtgever | Client
TU/e 

Samenwerking | Collaboration
Geen | None